Rob (50) was juist degene van wie anderen leenden. Hij was altijd vrijgevig, wilde altijd wel betalen: ‘Als ik nog 75 euro had en morgen kwam er weer salaris dan dacht ik: wat kan ik eens voor leuks doen om dit op te maken?’ Af en toe gaf hij wel te veel uit en stond rood, maar dat loste hij vrij snel weer op. Of zijn vrouw, die de bankzaken regelde.

‘We hadden allebei een goeie baan, ik als offsetdrukker; we konden uit eten, leuke dingen doen. Ik was aan die manier van leven gewend toen we gingen scheiden in 2010. We hadden veel kosten en kregen het huis niet verkocht.’ Toen kwamen de schulden, aanmaningen, deurwaarders. ‘Ik hield altijd wel van een borrel en een jointje. Ik raakte verslaafd aan coke, echt een heel dure hobby, en kreeg steeds meer schulden.’ Het huis werd na een opknapbeurt uiteindelijk verkocht, maar een halve ton onder de vraagprijs, bovenop de 10.000 schulden die hij ondertussen al had.

Rob ging hard achteruit, raakte steeds heftiger verslaafd terwijl de schulden en psychische problemen zich opstapelden. ‘Je wordt gek, krijgt fobieën. Als de bel ging, lag ik onder m’n nest. Als ze voor de deur stonden lag ik onder het aanrechtblad te trillen. Misschien liep er gewoon iemand langs met een hondje, maar je wordt helemaal paranoïde.’ Zijn baan was hij intussen kwijtgeraakt. ‘Dat scheelde weer loonbeslag; de Belastingdienst is de eerste die je geld wegtrekt.’

In een helder moment besloot hij hulp te zoeken bij een afkickkliniek, Victas (nu Jellinek). Rob leerde er een leuke vrouw kennen, ook cliënt, en kreeg een relatie met haar. ‘Ik wilde niet al die ellende meenemen naar haar, maar ze wilde me graag helpen en gaf me een kamer in haar huis zodat ik mijn huur op kon zeggen.’ Ze was goed in financiën en hielp hem een beetje orde te krijgen. ‘Maar zij was alcoholiste, en ik vind drank ook lekker, dus we zijn echt gigantisch naar de kloten gegaan met z’n tweeën. Zij stopte uiteindelijk, ik ging door.’ Hij ging een tweede, derde en vierde keer naar Victas, maar viel steeds weer terug. ‘Op een gegeven moment gebruikte ik zo veel; ik heb m’n tas gepakt, alles achtergelaten en ben gewoon de straat op gegaan. Ik kon het gewoon niet meer, de ellende en de schaamte erover.’

Hij leefde een jaar op straat. Een harde tijd, vol ontberingen maar ook vrijheid: ‘Er zat niemand meer achter me aan, ik hoefde geen schaamte en verantwoordelijkheid meer te voelen. Er waren geen schuldeisers, want ik had geen deurbel meer.’

Biertje en een saucijzenbroodje

Aan sommige dakloze periodes denkt hij zelfs wel positief terug, zoals de maand dat hij onder een boom bivakkeerde in de Soesterduinen. ‘Ik had rust, af en toe stopte iemand voor een praatje en ik werd lekker bruin. Maar op een gegeven moment gaat het in je kop niet goed.’

Hij werd een bekende op het politiebureau op Paardenveld. ‘In twee maanden tijd zat ik zes keer vast voor diefstal – wat eten, drank –, voor slapen waar het niet mocht of voor m’n grote smoel omdat ik een biertje dronk op een bankje in de stad. Dat mag niet, en dan werd ik recalcitrant. Zat ik weer een nachtje op Paardenveld, komt er weer een boete bovenop. Toen dacht ik, dit ben ik helemaal niet, zo ben ik niet opgevoed.’

Hij wilde een oplossing, maar kwam er niet uit, en deed enkele zelfmoordpogingen. ‘Ik nam allerlei medicatie tegelijk in. Drie dagen later werd ik wakker, ik was er nog. Ik heb maandenlang met een strop in m’n rugzak rond gefietst, het gaf rust dat ik het kon doen. Ik heb voor de trein gestaan, een flinke intercity had ik uitgezocht. Dan sta je op zo’n talud dat trilt van de naderende trein, hij toetert, seint met fel licht, het was vreselijk. Op het laatste moment voelde ik een soort hand of wind die me opzij duwde: je bent nog niet klaar.’

Hij stapte op de fiets naar Utrecht en klopte aan bij Sleep Inn, de daklozenopvang van de Tussenvoorziening. 2018 was het inmiddels. ‘Toen is het gaan rollen. Omdat ik diefstal had gepleegd, werd de reclassering betrokken. Die zei: als je geholpen wilt worden, kunnen we je een woonplek bieden in de forensische zorg. Dat is raar hè? Voor zeg maar één gejat biertje en een saucijzenbroodje kon ik daar wonen.’ Maar Rob was er wat blij mee. ‘In de opvang slaap je met vijftien man op een stapelbed. Je tasje ligt in je bed, iedereen loopt heen en weer, heeft z’n geestelijke problemen. Ze komen uit elke windstreek dus er zijn spanningen. Je moet echt zien te overleven daar. Dus ik was blij met een eigen bed en sleutel en niemand die me stoorde.’

(Tekst loopt door onder de afbeelding)

Schuld en schuldgevoel

Niet dat hij zomaar een woonplek kreeg. Hij ging een traject in bij het Utrechtse Stadsgeldbeheer (Tussenvoorziening). ‘Ze zeiden: laat je helpen voor je geestelijke problemen en verslaving, dan zorgen wij dat je vaste lasten betaald worden, je krijgt leefgeld en we helpen je met je schulden.’ Dat was moeilijk, zijn geld en zelfstandigheid uit handen geven. ‘Ik had het zelf verkloot en wou het zelf ook oplossen. Maar ik wist dat ik het niet kon.’

Het begin bij Stadsgeldbeheer weet hij nog goed. ‘Mijn reclasseringsambtenaar zat met de schuldhulpverlener in een hokje. Kom ik daar met een tas vol brieven die daar al maanden in zaten, helemaal natgeregend; een géúr kwam ervan af… “Nou, maak maar open”, zei de schuldhulpverlener. Ze begon gewoon bij het begin, heel rustig en vriendelijk, keek niet op me neer.’ Samen zochten ze het uit: wat staat erin, van wanneer, welke schulden. Zij belde de instanties voor hem na. ‘Sommige schulden wist ik, zoals m’n zorgverzekering en telefoonabonnement, maar schuldeisers verkopen schulden door; ik was het overzicht kwijt. Zij kwam erachter dat een schuldeiser een dossier had doorverkocht maar dat zélf ook nog had, dus ik werd dubbel opgejaagd. Ze kreeg voor elkaar dat dat werd ontdubbeld. Als je niet zo iemand hebt, die die moeite voor je neemt, dan zit je met nog extra schuld.’

Het duurde twee jaar voor alles in kaart was gebracht. Hij kreeg een tientje leefgeld per dag, schuldeisers lieten hem met rust omdat hij bij Stadsgeldbeheer en de reclassering zat. Dat scheelde enorm. Maar Rob was er nog lang niet. De verslaving bleef, en de onderliggende problemen ook. ‘Als je verslaafd bent, blijf je dat je hele leven. Ik begon weer te gebruiken, nog heftiger dan daarvoor. Ik zocht de jongens van de straat op, ik voelde me schuldig dat zij nog geen woning hadden. Ik wel, maar ik zat daar de godganse dag alleen maar te drinken van dat tientje. Héél af en toe wat eten, een boterham met pindakaas. Als ik het erover heb denk ik ah… Dat gevoel komt weer terug. Man, wat is er een hoop gebeurd.’

Ik verbind u door

Opnieuw ging hij naar een afkickkliniek, Julianaoord dit keer. Vanaf dan gaat hij ook aan de slag met schematherapie en krijgt meer inzicht in wat hij ‘heeft’. ‘Ik ben heel druk, praat veel, alles gaat heel snel. Ze vertelden me dat dat ADD was. Nu, met medicijnen, gaat dat wat makkelijker. En daarnaast heb ik PTSS, van thuis vroeger. M’n pa was heel gewelddadig, fysiek en met woorden. Ik werd altijd naar beneden getrapt, “het wordt toch nooit wat met jou”. “Ga maar lantaarnpalen soppen, meer kan je toch niet.” Dat ga je geloven. Ik ging fysiek gebukt onder die psychische druk, was altijd bang, stotterde, had stuiptrekkinkjes, knipperen met m’n ogen. Dat heeft hij wel voor elkaar gekregen.’ Hij zwijgt even. ‘Dat kwam allemaal terug als ik die instanties moest bellen om orde op zaken te krijgen. Kreeg ik de receptioniste aan de lijn, vertelde het hele verhaal, “ik verbind u door”. Dan moest ik van de zenuwen janken en hing op.’

Autoriteit roept angst bij hem op, maar ook weerstand. ‘Inmiddels minder, maar toen ik op straat leefde… Politie benadert je heel anders als je op straat leeft. De meeste althans, ze vertrouwen je niet. Staan ze om hoekje te kijken of je je biertje opentrekt. Je hebt ook goeie oude knarren die zeggen: “Verstop dat biertje nou, dat wij het niet zien”. Dan word je nog als mens behandeld, dát is belangrijk. Dat is bij Stadsgeldbeheer ook zo fijn. Ze zien me als mens met problemen en willen helpen, in plaats van dat ik een probleem ben.’

Vorige maand heeft Rob de laatste schulden bij zijn schuldeisers afgelost. Er is sprake van een saneringskrediet. Alle schuldeisers zijn akkoord tegen finale kwijting en zijn afbetaald door een lening bij de Kredietbank (Gemeente Utrecht), de enige schuldeiser die Rob nu nog heeft. Daarvoor krijgt hij nog hulp en een beetje toezicht bij Stadsgeldbeheer. Na aflossing van het saneringskrediet is hij officieel schuldenvrij. ‘Ik kan klein beetje sparen, dingen afsluiten. Dat kan allemaal niet als je schulden hebt, een aanvullende verzekering of telefoonabonnement afsluiten. Het geeft me heel veel lucht, voel ik fysiek zelfs.’

Sinds kort woont hij in een eigen appartement in een gemengdwonenproject van de Tussenvoorziening. Hij heeft na negen jaar weer contact met zijn broer en diens dochtertje dat Rob nog nooit had gezien. Hij heeft een aantal cursussen gevolg bij Enik Recovery College, gaf er zelf een cursus over suïcide en werkt op de houtwerkplaats van de Arm in Hoograven. ‘Ik wil graag een opleiding tot ervaringsdeskundige doen. Eigenlijk wilde ik dat dit jaar, maar ik ben nog te veel cliënt vind ik, dus ik wacht tot volgend jaar. Vroeger was ik heel impulsief, nu denk ik beter na over wat belangrijk is, wat goed voor me is.’

Vroegsignalering

Meer dan tien jaar is Rob al bezig met zijn schulden en de onderliggende problemen. En eigenlijk al veel langer, als je ziet dat de wortel ervan in zijn ouderlijk huis lag. ‘Ik hoorde laatst, als er signalen zijn van schulden, dat de gemeente een sociaal werker laat kijken bij de mensen. Met het idee, we kunnen beter nu helpen dan achteraf; vroegsignalering. Dat moet ook wel; hoeveel mensen vallen er niet buiten de boot?’ Hulp krijgen als je al in de problemen zit is veel moeilijker, weet Rob. ‘Zelfde verhaal met de toeslagenaffaire; mensen met gezinnen die tegen een muur lopen bij de Belastingdienst.’ Bij de gemeente was dat ook zo, herinnert hij zich. ‘Sta je daar met z’n allen in de rij, net een gevangenis. Dikke glazen platen voor de loketten, boze burgers, boze ambtenaren. Echt een rotsfeer – en dan moet je geholpen worden.’

(Tekst loopt door onder de afbeelding)

School zou misschien ook een rol kunnen spelen bij het op tijd aanpakken van problemen. ‘Niet alleen kinderen boekhouding leren, debet/credit, dat verhaal, maar ook bij de oudervergadering vragen: we leren ze dit, hoe gaat dat thuis? Is het thuis op orde en zo niet, misschien kun je doorverwijzen naar buurthuis of andere hulp? Anders is voor je het weet die neerwaartse spiraal ingezet naar stress, verwaarlozing, verslaving enzovoort.’

Misschien zou schuldhulp ook op meer plaatsen aan zorg gekoppeld kunnen worden, zoals bij hem in de forensische zorg. ‘De meeste verslaafden hebben schulden, onder of bovenaan de lijn. Aan de onderkant wordt op een andere manier aangepakt, laat ik het zo zeggen; dat kost je gewoon een vinger of ze pakken je familie. Niet 5% maar 200% rente. Maar bovenaan de lijn kun je geholpen worden. De overheid en gemeenten komen zelf ook steeds meer tot het inzicht dat schulden zo veel geld kosten, dat ze beter kunnen investeren in iemand ervan afhelpen. Het is veel goedkoper, en humaner; voor de mens is dat goed, en voor de samenleving. Ik ben er bijna uit, en ik voel me goed, maar ik zal de rest van mijn leven moeten blijven vechten om niet weer terug te zakken.’

Dit artikel schreef ik voor Valente in een serie met verkiezingsverhalen. Lees ook de bestuurdersblog die hierbij hoort: ‘Aanpak van dakloosheid kan niet zonder schuldhulpverlening’.